In afwachting van het gedetailleerde verslag op de eigenlijke site, hier reeds een wat “korter” verslag van onze tot dusver jongste trektocht in de Maritieme Alpen. Waar we in september 2015 een heel klein beetje hebben kennis gemaakt met de Alpi Marittime, aan de Italiaanse overkant van het Franse nationaal natuurpark Mercantour, verliep de koninginnetocht van dit jaar volledig langs Italiaanse kant. De voorbije trektocht in de natuurparken Mercantour en Alpi Marittime is in elk geval opnieuw een voltreffer geworden.
Ondertussen hebben ze aan Italiaanse kant een nieuwe en zeer degelijke reeks moderne scheurvrije en waterbestendige wandelstafkaarten (11,90 euro per kaart) waarvan we kaart 15 hebben gebruikt om van Rifugio Soria Elena naar Rifugio Pagari te wandelen en van daaruit ook naar Pas de l’Agnel. Wij kochten deze kaart in de Rifugio Soria Elena maar is o.a. ook te koop in de Rifugio Pagari. Ter plaatse lijken deze wandelkaarten met een schaal van 1:25.000 wijdverspreid te koop te zijn, maar online zijn ze in elk geval te koop via deze link.
Dezelfde reeks kaarten is ook digitaal beschikbaar, zodat je ze kan opladen op je wandelgps. Het overzicht van deze digitale kaarten vind je hier. De kaart die overeenkomt met de hiervoor vermelde papieren kaart, vind je hier.
Alle etappes van deze 4-daagse trektocht zijn trouwens uitgetekend op AllTrails.com
Prelude
De prelude van de tocht startte reeds mooi in die dagelijks ene bus 730 van 17.00 uur van Nice naar Saint-Martin-Vésubie.
Wij stapten tot dusver steeds op in het vertrekpunt Vauban (“Gare Routière Nice Côte d’Azur“), in de wijk Riquier, ietsje ten noorden van de stad. Bij gebruik van de tot dusver ene tramlijn van Nice (een tweede is in aanbouw) stopt er een tram bij het nabijgelegen “Palais des Expositions” of desgevallend ook aan de volgende halte “Vauban”. Het SNCF-treinstation “Nice Riquier” op de kustlijn, ligt evenmin veraf (zie ook op deze site de pagina “openbaar vervoer“).
Maar de bus komt ook voorbij het hoofdtreinstation van Nice (“Nice Ville”), waar eveneens steeds heel wat mensen opstappen, wat ons doet twijfelen waar we een volgende keer deze bus zullen nemen.
Aan het station van Nice stapte dit jaar ook een groepje van 6 wat oudere Belgen op: allemaal mensen die in Wallonië woonden maar die mekaar kenden van in hun studententijd in Leuven. Een ervan was trouwens afkomstig uit Oostende, van een andere die in Givet woont, was een van zijn beide ouders Vlaams. Maar het duurde een heel eindje voor we door hadden dat er achter en naast ons landgenoten in de bus waren gestapt.
Maar na een tijdje kwamen de tongen los en bleken zij eveneens op weg waren naar de gîte van Le Boréon. Zij hadden trouwens eveneens taxi gereserveerd van Saint-Martin naar Le Boréon. Dit hield dan ook in dat we met 8 personen 2 taxi’s konden delen, waardoor we voor deze transfert maar 7,5 euro per persoon dienden te betalen Ter vergelijking: vorig jaar betaalden we voor de taxirit van Saint-Martin naar Madonne de Fenestre net geen 50 euro voor ons beiden. Madonne ligt wel iets verderaf van Saint-Martin dan Le Boréon, maar toch… van een meevaller gesproken.
Uiteindelijk kwamen we omstreeks 19.45 uur aan in de “Gîte de Boréon”, op 1500 meter hoogte. Omdat we hadden aangemeld, vormde dit wat late uur geen probleem voor het avondmaal. En kennismaken met de disgenoten diende ook al niet meer. Verder bleek reeds aan tafel dat we ’s anderendaags van aan de gîte tot aan de Pas de Ladres dezelfde weg zouden afleggen. Maar waar wij daar links zouden afdraaien naar Col de Fenestre en Rifugio Soria Elena, zouden zij in rechtse richting afdalen naar de Refuge van Madonne de Fenestre
Dag1: van Le Boréon naar Rifugio Soria Ellena (13,2 km)
Toch vertrokken we apart van dit groepje Belgen en lieten wij hen hun eigen tempo volgen. Wij startten daarbij enige tijd later en de kans was groot dat wij hen onderweg opnieuw zouden ontmoeten.
En inderdaad: bij aankomst om klokslag 12 aan “Lac de Trécolpas” (Google Maps) waren zij ten midden van de bergkoeien en onder een mooi zonnetje lustig aan het picknicken. En zonder dat we er erg in hadden, bevonden we ons op dat moment reeds op 2150 meter hoogte.
Alvast een leuk plaatsje voor een wat langere pauze en een uitgebreide fotosessie:
Na de pauze aan “Lac de Trécolpas” togen wij elk in ons eigen tempo naar boven, naar de Pas de Ladres, op 2448 m hoogte om ook daar wat foto’s van elkaar te neme en na het afscheid elk zijn eigen weg te vervolgen.
De 40 m hoogteverschil tussen Pas de Ladres en Col de Fenestre, evenals het pad daar naar toe, is een fluitje van een cent, maar toch ook wel een tikkeltje spetaculair, maar tegelijk zeer mooi met beneden in het dal het “Lac de Fenestre”, waarlangs de voormalige zoutroute van Madonne de Fenestre naar Col de Fenestre liep.
Vanaf Col de Fenestre was het een lange afdaling naar de Rifugio Soria Elena tijdens dewelke we een massa steenbokken en goudgemzen zagen.
Die avond waren we de enigen waren in de Rifugio Soria Elena en konden we ten volle genieten van de gastvrijheid van de Filipijnse familie die deze refuge uitbaat . In vergelijking met bijvoorbeeld de Rifugio Pagari en de Refuge de Valmasque is dit ook een zeer ruime refuge zodat ook bij een volle bezetting het overnachten er zeer confortabel verloopt.
Feit is dat die eerste dag van net geen 15 km en met een te overwinnen hoogteverschil van net geen 1000 meter eigenlijk een makkie was waarbij enkel de beklimming van Lac de Trécolpas naar Pas de Ladres “een beetje” moeilijk was.
Alleen jammer van dat grenzeloze chauvinisme van zowel Fransen als Italianen waardoor dat Europa zonder grenzen zo veraf lijkt. Niet dat er grensposten waren, en dat ze dat ook niet zouden durven, maar bij de bewegwijzering van hun paden, lijkt voor beide landen de Col de Fenestre het einde van de wereld en wat daar voorbij ligt niet het vermeldenswaard. We hadden dat trouwens al aan Franse kant mogen ervaren want toen we tegenover medewandelaars op een boogscheut van de grens onze eindbestemming voor die dag mededeelden, hoorden die het als het ware in Keulen donderen.
Dag 2: Van Rifugio Sorio Ellena naar Rifigio Pagari (9,5 km)
Voor die tweede dag was een tocht van slechts 9,5 km lengte en met een hoogteverschil van slechts 100 meter meer dan de vorige dag voorzien, maar wat voor een ! In elk geval is het geen wandeling om te doen bij lage bewolking (mist), nat weer en veel wind, al bestaat er voor in dergelijke omstandigheden een plan B.
Maar net wegens die laaghangende wolken toch even geaarzeld of we de voorziene wandeling wel zouden doen. Plan B via de vallei werd bestudeerd, maar uiteindelijk, omstreeks 9.30 uur trokken de wolken op zodat de voorziene wandeling toch kon plaats vinden.
Op papier leek dat, ondanks de melding van een moeilijkere en ook enigszins gevaarlijke passage, nog te zullen meevallen, maar op het terrein moesten we toch wel vaststellen dat dit een zeer zware tocht was waar we vorderden aan een gemidelde sneldheid van 1 km per uur, pauzes weliswaar inbegrepen. Maar net zoals de dag er voor ook heel wat gemzen en steenbokken gezien.
Het eerste deel van de beklimming vanaf Sorio Ellena (1840 m) tot net voor de Pera de Fener (2698 m) verliep via een vrij normaal bergpad en was dan ook eerder gezapig te noemen.
Maar vanaf de Pera de Fener was het rotsen kruipen, van het ene rood/witte streepje naar het andere. Daarna diende trouwens ook nog een smal maar steil en glad gletsjertje gedwarst te worden. Hier eventjes weggegleden en een gescheurde broek aan overgehouden.
Van Pera de Fener (2698 m) naar de Passagio del Ghiacclal del Gelas (2751 m) een afstand van in vogelvlucht nog geen 500 meter, maar wel een klim van 53 meter met veel klauteren en die flink wat tijd in beslag nam.
Uiteindelijk aangekomen aan de Passagio del Ghiacclal del Gelas en daar is het toch wel even huiveren: het pad liep aan de bovenkant van een schuine wand met aan de andere kant een loodrechte afgrond met een eerste terras een 120 meter lager. Op sommige kaarten staat dit traject ter hoogte van de Passagio del Ghiacclal del Gelas als gevaarlijk aangeduid en op een bepaald moment vroegen we ons dan ook af waarmee we bezig waren.
Vandaar ook het belang om hier geen risico’s te nemen en alleen dit traject te doen bij gunstige weersomstandigheden.
Maar goed. Mits de nodige voorzichtigheid kwamen we deze moeilijke en wat gevaarlijke passage zonder ongelukken voorbij. Waarna dus de afdaling naar de 50 meter lager gelegen Bivacco Moncalieri:
Maar aan het Bivacco Moncalieri zijn we nog niet beneden. Nu is het nog 186 meter dalen tot aan “Lago Bianco”, waar we opnieuw werden verwelkomd door een steenbok: Aan het meer daalt het nog een kleine 100 meter tot aan Passo Soprano del Muraion (2430 m) waarna nog een flinke klim rest tot aan de Rifugio Pagari (2650 m). Maar niet voordat 2 stevige en al wat bejaarde steenbokken ons pad versperden en het wat voorzichtig onderhandelen vergde vooraleer de klim naar de overnachtingsplaats konden verderzetten:
Het was omstreeks 19.30 uur toen we in de berghut aankwamen. En de andere gasten waren reeds aan tafel. Ondanks het feit dat we een week voordien telefonisch hadden gereserveerd en er aan Italiaanse zijde er een veiligheidssysteem van toepassing is waarbij de berghutten van vertrek en aankomst mekaar verwittigen over de gasten die op komst zijn, had men ons in de Pagari niet echt gemist waardoor het veiligheidssysteem hier toch enigszins bleek te hebben gefaald.
De uitbater van de Pagari wist trouwens te vertellen dat de richting van de tocht toch wel beduidend zwaarder is dan in de andere richting. Een tip dus om te onthouden.
Het plan B, dat we dus niet nodig hadden, is wel 17 km lang: gelieve daar dan wel de nodige tijd voor te voorzien. Op onderstaande kaart de ‘heftige’ route in rood en de minder gevaarlijke alternatieve route in groen:
Dag 3: Van Rifugio Pagari naar Gîte d’étape de Castérino (13,0 km)
Het eerste stuk van deze etappe, toch ook wel het lastigste en het traagste, van de berghut naar de Pas d’Agnel over Lago Bianco dell Agnel, hadden we het vorige jaar reeds gedaan, maar dan onder de deskundige leiding van tochtgenote Séverine. Maar het viel op hoe slecht we ons nog het parcours van dit eerste stuk wisten te herinneren.
In elk geval wist de uitbater van de Pagari oms er nog eens uitdrukkelijk aan te herinneren dat we aan de passage over het riviertje het moeilijk zichtbare pad naar beneden moesten volgen. En nogmaals moeten ervaren dat ook het stukje tussen Lago Bianco en Pas de l’Agnel met moeilijke rotspassages, vrij zwaar is terwijl de afdaling van Pas de l’Agnel en Lac de l’Agnel met flink wat klauterwerk evenmin te onderschatten is. Vanaf de berghut tot de Pas de l’Agnel was het reeds 4 uren stappen terwijl het afdalen tot aan de barrage vann het meer nog een volledig uur in beslag nam. Die eerste 5 km dan ook maar gevorderd aan gemiddeld 1 km per uur terwijl er ons nog 8 km resten.
Maar ook het traject door de Vallon de l’Agnel hebben we serieus onderschat: vanaf de Pagari tot in Castérino “slechts” 13 km maar waarvan de eerste 5 km aan 1 km per uur. Want ook de passage tussen Pas d’Agnel en de barrage van het meer is niet bepaald een salonwandeling te noemen waar men met rasse schreden vormt. Zeker de eerste honderden meter is er van een echt pad geen sprake en is het zich een weg zoeken tussen de rotsblokken. Maar eens het echte pad bereikt, verloopt het behoorlijk vlotter.
Om toch nog binnen een redelijke tijdstip in de gîte van Castérino aan te komen besloten we vanaf de barrage er flink de pas in te zetten, wat toch eigenlijk ook wel jammer is omdat het traject door de Vallon de l’Agnel naar de Vallon de Valmasque toch ook wel heel mooi is.
Moraal van dit verhaal: voor dit traject toch maar tijdig vertrekken in de Pagari.
In Castérino was er geen plaats meer in de nagelnieuwe en zeer mooie dortoir van de gîte. Maar dat wisten we vooraf. Daarom dan maar een tweepersoonkamer gereserveerdin de Auberge van de zelfde eigenaars. Dachten we althans, want ter plaatse bleken we gehuisvest in het eveneens hagelnieuwe chalet boven en naast de gîte.
En dat hebben we ons niet beklaagd ! Na enkele zware bergtochten is overnachten in een hotelkamertje met eigen douche en zo, iets wat steeds wordt gewaardeerd. En de Auberge de Castérino biedt daarbij een goede prijs/kwaliteit-verhouding.
Dag 4: Van Castérino naar St.-Dalmas de Tende via Granille (16,7 km)
Om eerlijk te zijn: van die vierde etappe haden we niet echt veel verwacht. Eigenlijk werd ze beschouwd als een noodzakelijk kwaad om te voet het treinstationnetje van St.-Dalmas de Tende te kunnen bereiken. Maar omdat onbekend vaak ook onbemind is, was dit was een misrekening die uitdraaide op een openbaring.
Zo eerst en vooral het traject tussen Castérino en het Lac des Mesches waarbij het meest voor de hand liggende route via de geasfalteerde D91 loopt. In eerste instantie hebben we nog alternatieven overwogen om gedeeltelijk via de andere oever te wandelen, maar daar hebben we uiteindelijk toch maar van afgezien. Dat bleek trouwens de juiste keuze te zijn.
Ik weet niet hoe druk die D91 in juli en augustus is, maar in september valt dit zeer goed mee terwijl het traject langs de asfalt weg toch wel zeer mooi te noemen is.
Zeker het eerste stuk van die laatste dag mocht als geslaagd bestempeld worden.
Maar ook voor het tweede deel van het traject hadden we ten onrechte reserves. Maar hier heeft enige geluk bij improvisatie een grote rol gespeeld. Eerst bv. een rotspartij gedwarst die ons nog aan passages in het hooggebergte deed denken (met inbegrepen mooi vergezicht).
Verder nog even gepalaberd met een geitenboer die daar zijn zomerverblijf had om dan even verder, aan merkpunt 238 vast te stellen dat we van daaruit naar beneden naar St.-Dalmas de Tende, veel te vroeg voor de trein van 16.00 uur zouden zijn.
Omdat we dat reeds voordien “in ’t snotje” hadden reeds vooraf uitgekeken naar alternatief en dit gevonden in ommetje via de ruïnes van Mont Bonsapel (met uitzicht op de vallei van de Roya) en het pittoriske gehuchtje “Granile”. Eerst kort maar nijdig klimmetje van merkpunt van 238 naar 222 en vandaar verder naar 221 en 2220.
Vanaf het dorpje Granile is dan nog de asfaltweg volgen naar St.-Dalmas. Een complexloze maar mooie bergafdaling.
Door op het laatste moment nog wat te improviseren, werd dus ook de tocht van Castérino tot in St.-Dalmas meer dan de moeite waard. Onverwachte en mooie vergezichten werden daarbij ons deel. We waren in elk geval net op tijd om een kwartiertje later de trein van 16.00 uur naar Nice te nemen.